Algemeen

Artikel 1. Dit reglement is van toepassing op de leden van de bij de NFB aangesloten verenigingen en op anderen die met een bij een van deze verenigingen geregistreerd vaartuig zee kiezen of zich op zee bevinden dan wel van de faciliteiten van de vereniging gebruik maken. Dit reglement is tevens van toepassing op degenen die met een vaartuig zeekiezen vanuit gemeenten die deze voorschriften van toepassing hebben verklaard.

Artikel 2. In gevallen waarin in het belang van de veiligheid voorschriften moeten worden gegeven en dit reglement daarin niet voorziet, geeft het bestuur de nodige voorschriften. Het bestuur kan tevens ontheffing van het reglement verlenen.

Begrippen

Artikel 3. In dit reglement wordt verstaan onder:

a. De vereniging – de betrokken brandingwatersportvereniging;
b. Het bestuur – het bestuur van de vereniging.
c. Een vaartuig – een zeilplank, zeilboot, motorvaartuig.

Artikel 4. In dit reglement worden onder het bestuur mede verstaan: de (leden van) betrokken bestuurscommissies. Waar de mannelijke persoonsvorm wordt gebezigd, kan daarvoor ook de vrouwelijke worden gelezen.

Algemene eisen voor opvarenden

Artikel 5. Elke schipper van een vaartuig dient voldoende kennis te hebben van:

a. De “Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee”;
b. Het vlaggen- en seinensysteem voor de brandingwatersport (zie toevoeging aan de vaarregels, blz. 22);
c. De getijdebewegingen voor de kust en de daarmee gepaard gaande stroomrichtingen en -snelheden;
d. De begrenzingen, obstakels en andere gevaren van het vaargebied van de vereniging;
e. Het gebruik van het kompas.

Toelichting: Het kan voor bepaalde verenigingen nodig zijn om artikel 5 aan te vullen of te wijzigen, indien andere reglementen op het vaargebied van de betrokken vereniging van toepassing zijn (bij voorbeeld het Bijzonder Reglement voor de Rotterdamse Waterweg). Een tekening of omschrijving van het vaargebied zal door elke vereniging afzonderlijk moeten worden vastgesteld. Daarbij kunnen voor de verschillende soorten water port ook verschillende vaargebieden worden vastgesteld. Teneinde de leden voldoende informatie betreffende de in artikel 5, onder b, c en d vermelde onderwerpen te verschaffen, dienen in de clubhuizen van de verenigingen op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te zijn:

– Een tekening of deel van een zeekaart waarop de begrenzingen en obstakels van het betrokken vaar gebied zijn weergegeven
– Een kaart en/of grafieken waarop de onder b bedoelde seinen zijn afgebeeld
– Tabellen en/of grafieken waarop de onder c bedoelde gegevens op eenvoudige wijze kunnen worden bepaald

Het zeekiezen en landen

Vaarbeperking

Artikel 6. Het is verboden zee te kiezen dan wel zich op zee te bevinden:

a. Indien zich aan boord geen lid van de vereniging bevindt dat de in artikel 23 (opvarenden van motorvaartuigen), artikel 33 (opvarenden van zeilvaartuigen), artikel 43 (plankzeilers) of artikel 47 (waterskiërs) genoemde leeftijd heeft bereikt
b. Met meer of minder personen aan boord dan voor het betrokken vaartuig verantwoord is
c. Met een vaartuig dat niet is goedgekeurd door het bestuur of niet is voorzien van het toegewezen registratienummer en keuringssticker, of niet is voorzien van de voorgeschreven uitrusting
d. In alle andere gevallen waarin zeekiezen ernstig gevaar voor de opvarenden of derden kan opleveren

Aan- en afvoeren van vaartuigen
Artikel 7. Op het slag mag niet harder worden gereden dan 15 km/u en op het strand/ de helling niet harder dan 5 km/u.

Artikel 8. Bij het gebruik van de tractoren dienen de door of vanwege het bestuur gegeven aanwijzingen te worden opgevolgd.

Artikel 9. Trailers van varende vaartuigen dienen boven de hoogwaterlijn, of op een door het bestuur te bepalen plaats te worden geparkeerd op zodanige wijze dat ie geen hinder veroorzaken.

Afvaren en landen

Artikel 10. Het is slechts toegestaan uit te varen nadat het daartoe bestemde logboek/bord is ingevuld met tenminste:

a. namen van alle opvarenden
b. registratienummer van het vaartuig
c. datum en uur van vertrek
d. verwachte tijdstip van terugkomst

Artikel 11. Het afvaren en landen mag, behoudens in noodgevallen, slechts geschieden op het daartoe aangewezen strandgedeelte.

Artikel 12. Zeekiezende vaartuigen dienen voorrang te verlenen aan landende vaartuigen. Toelichting: Het bestuur kan aan het verlenen van ontheffing voorwaarden verbinden. Het bepaalde in de artikelen 7-12 zal door iedere vereniging aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast. Tussen wind en ree bestaat -globaal- het volgende verband:

– (Zuid)-west: het meest voorkomend, relatief veilig
– Pal op de kust: moeilijk terugkomen
– Noord-west: hoge golven
– Aflandig: gevaar voor afdrijven zeewaarts, uitvaren voor beginners ten zeerste af te raden met het oog op bedrieglijke vlakke zee vanaf het strand gezien.

OP ZEE

Persoonlijke veiligheidsvoorzieningen
Artikel 13. Elke opvarende van een vaartuig dient tijdens het varen een naar het oordeel van het bestuur deugdelijk reddingvest te dragen.

Vaargebied

Artikel 14. Het is verboden om, anders dan voor het afvaren en landen, en anders dan met een zeilplank te varen op minder dan 200 m vanaf de heersende waterlijn.

Artikel 15: Het is slechts toegestaan te varen buiten het vaargebied van de vereniging, na verkregen toestemming van of vanwege het bestuur. Het bestuur kan bijzondere voorwaarden aan het vaartuig en/of bemanning stellen, alvorens de toestemming wordt gegeven. Die toestemming dient te worden aangevraagd onder opgave van:

a. De naam van de opvarenden
b. Het registratienummer van het vaartuig
c. De bestemming
d. Datum en uur van vertrek
e. Verwachte tijdstip van aankomst c.q. terugkomst

Deze gegevens dienen in/op het daarvoor bestemde logboek/bord te worden vermeld.

Artikel 16. Beperkingen van het vaargebied, aangegeven door seinen aan de vlaggemast (zie blz. 21), dienen te worden nageleefd.

Slecht weer

Artikel 17. Elke schipper dient onverwijld thuis te varen wanneer de omstandigheden van wind en zee, gelet op de ervaring van de opvarenden en de zeewaardigheid van het vaartuig, zodanig verslechteren, dat het varen of landen gevaar dreigt te gaan opleveren.

Artikel 18. De schipper van een vaartuig dient bij mist of zeedamp, ten gevolge waarvan het zicht minder dan 500 m bedraagt, onverwijld te landen. Indien varen of landen niet meer verantwoord is, dient te worden geankerd buiten de scheepvaartroutes.

Artikel 19. Indien men zich buiten het verenigingsvaargebied bevindt en veilig thuisvaren niet meer verantwoord lijkt ten gevolge van opkomende mist, harde wind en/of moeilijke zee, dient onverwijld te worden geland. In dat geval dient de eigen vereniging zo snel mogelijk te worden ingelicht

Noodgevallen

Artikel 20. Elke schipper van een vaartuig is verplicht om een ander vaartuig dat in moeilijkheden verkeert, indien hij daartoe in staat is, onmiddellijk hulp te verlenen, hetzij direct, hetzij indirect door het waarschuwen van de anderen.

Artikel 21. Elke schipper van een vaartuig dient, wanneer hij ten gevolge van welke gebeurtenis dan ook, in moeilijkheden is geraakt en niet thuisgevaren of geland kan worden, ten anker te gaan en bij het vaartuig te blijven. Dit voorschrift is niet van toepassing, wat betreft het ten anker gaan, op plankzeilers.

Artikel 22. Indien in geval van nood geen hulp in de nabijheid aanwezig is en per radio geen hulp kan worden opgeroepen, dient gebruik te worden gemaakt van de volgende noodseinen:

a. Een ononderbroken signaal van de scheepshoorn of fluit en armzwaaien (gestrekte armen langzaam en herhaaldelijk omhoog en omlaag bewegen)
b. Noodsignalen (rook, licht, vuur)
c. Tonen van de vlag V uit het internationale seinboek
d. Knoop in de Nederlandse vlag (vlag in sjouw)

Eisen voor motorvaartuigen

Zeilvaartuigen (behalve zeilplanken)
Aanvullende eisen voor opvarenden van zeilvaartuigen

Artikel 33. De schipper van een zeilvaartuig moet de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt. Kinderen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, mogen uitsluitend onder varend toezicht zeilen.

Artikel 34. De schipper van een zeil vaartuig dient ten genoegen van het bestuur aan te tonen dat hij de zeilkunst voldoende machtig is, in het bijzonder met betrekking tot:

a. Het op- en aftuigen
b. Het zeekiezen en landen
c. Het overstag gaan en gijpen
d. Het ankeren
e. De man-overboord manoeuvre

Bovendien moet hij aantonen dat hij het vaartuig na omslaan met eigen bemanning, c.q. alleen, in korte tijd weer kan oprichten.

Artikel 35. Elke opvarende van een zeilvaartuig dient de zwemkunst machtig te zijn.

Keuringseisen

De romp

Artikel 36. Zeilvaartuigen, bestemd om er de watersport op zee mee te beoefenen, dienen:

a. Hecht gebouwd, zelflozend, heroprichtbaar en voldoende zeewaardig te zijn; een vaartuig wordt als heroprichtbaar aangemerkt als de eigen bemanning het na omslaan in korte tijd weer kan oprichten en er dan verder mee kan varen
b. Wanneer vanaf het strand wordt gevaren, voorzien te zijn van (een) ophaalba(a)r(e) roer(en) en zwaard(en)
c. een reserve-drijfvermogen te hebben dat: Indien het bestaat uit vaste stof: groter is dan het totaal gewicht van het vaartuig, de voorgeschreven inventaris en de bemanning tezamen; Indien het bestaat uit holle drijflichamen: groter is dan n/(n-1) maal het totaal gewicht van het vaartuig, de voorgeschreven inventaris en de bemanning tezamen, en gelijkmatig verdeeld over tenminste een van het vaartuig deel uitmakende drijflichamen; Voorzien te zijn van hangbanden voor de voeten.

Toelichting: Uit het gestelde onder c, volgt dat zeilvaartuigen die hun reserve drijfvermogen uitsluitend ontlenen aan luchtzakken, niet voor goedkeuring in aanmerking komen. In de gegeven formule voor het drijfvermogen moet voor n het aantal drijflichamen (c.q luchtkasten) van de boot worden ingevuld. De formule leidt er toe dat nog voldoende drijfvermogen aanwezig blijft als een der drijflichamen lek raakt.

Artikel 37. Indien de in artikel 36 onder c, bedoelde drijflichamen zijn voorzien van inspectiegaten, moeten deze door middel van een schroefdeksel waterdicht kunnen worden afgesloten. Voorzover de drijvers van een catamaran onvoldoende reservedrijfvermogen hebben, dienen ze daartoe elk een doeltreffende luchtzak te bevatten.

Toelichting: De eis dat elk der rompen van een catamaran moet zijn gevuld met voldoende kunststofschuim of met voldoende grote luchtzakken, is opgenomen, omdat verlies van het drijfvermogen van een der rompen een catamaran volledig onhandelbaar maakt.

Inventaris

Artikel 38. De inventaris van een zeilvaartuig dient tenminste te omvatten:

a. Een voldoend zwaar anker van een door het bestuur goedgekeurd type, bevestigd aan een ankerlijn van voldoende sterkte en een lengte van tenminste driemaal de grootste waterdiepte in het vaargebied;
b. Een deugdelijk kompas;
c. Een peddel per opvarende;
d. Drie zeewaterbestendige noodsignalen.

  1. Ss
  2. ddd

Artikel 39. De uitrusting van de bemanning dient per opvarende tenminste te omvatten:

a. Een reddingvest of overlevingspak van een door het bestuur goedgekeurd type;
b. Een fluit;
c. Een deugdelijk mes;
d. Een sluitingssleutel;
e. Een seinspiegeltje.

Artikel 40. De eigenaar moet kunnen aantonen dat hij zich tenminste heeft verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor schade, dood en blijvend of tijdelijk letsel voortvloeiend uit ongevallen met een dekking van tenminste 1,5 miljoen gulden. Indien het vaargebied van de vereniging een deel van de Noordzee omvat, dient tenminste dit vaargebied in de polisvoorwaarden uitdrukkelijk te zijn genoemd.

Registratienummer en NFB-keuringssticker

Artikel 41. Een zeilvaartuig dat is goedgekeurd, wordt voorzien van het door het bestuur bij de goedkeuring toegewezen registratienummer en een per jaar uit te geven NFB- keuringssticker.