Bij het varen, ook al is het zicht 20 mijl, temperatuur lucht 25 graden, zeewater 20 graden, Westenwind, 2BFt, een golfhoogte van tien centimeter en geen stroom, kunnen harpjes breken, stagen loschieten, roertjes verloren worden, beams scheuren of bemanningsleden van verveling over boord vallen. Gebeuren bovenstaande euvels in een wedstrijd onder het alziend oog van de wedstrijdleider, of halverwege een tochtje naar Katwijk? Maar ook een wedstrijdleider doet wel eens een plas, en de bemanning van de reddingboot heeft toevallig alle aandacht voor een dauwpartij bij de C-boei.
Het eerste wat in geval van panne moet worden gedaan is een anker uitwerpen. Hiermee wordt voorkomen dat de kapotte boot afdrijft en nog verder uit het zicht raakt. Alleen in geval van aanlandige wind en gunstige stroom is het beter om je rustig te laten meevoeren. Daarna kan de mast en het zeil worden geborgen. Bij ruig water is het verstandig de F- of V-vlag aan een peddel te binden en omhoog te houden. Hiermee wordt de vereniging en passerende schepen snel duidelijk gemaakt dat er iets mis is. Hulp ziet ook sneller waar ze moet zijn. Is de eigen- of andere vereniging ver weg maar nog wel in het zicht, dan wordt het eerste rooksignaal gegeven. Het tweede wordt na een kwartier gegeven en het laatste als er een boot in de buurt is. Is het donker, dan worden de vuurpijlen gebruikt. Met het seinpistool wordt twee keer kort achter elkaar geschoten. Na een kwartier weer twee keer en de laatste kogels gaan de lucht in als er een schip in de buurt is. Verlaat nooit het schip om naar de kant te zwemmen, het strand is altijd verder weg dan je denkt. Met overall en zwemvest ben je slechts een speeltje voor de zee. De meeste zekerheid biedt een oproep per marifoon: de schipbreukelingen weten meteen of hun oproep ontvangen is en wat er wordt gedaan. Ook de redders weten wat er aan de hand is.
Man over boord
Iedere zeiler heeft de man-overboord-manouvre geleerd, maar zo’n lekker snelle tweepersoons cat is moeilijk door één persoon rechtop te houden bij matige of krachtige wind. Dat heeft het ongeval bij Zandvoort bewezen. Het is daarom verstandig de boot meteen met de kop in de wind te leggen en het anker uit te werpen. Tegen de tijd dat het anker grip heeft, is het schip waarschijnlijk beneden de wind van de drenkeling. Als de stroom gunstig is heeft deze een redelijke kans zwemmend het schip te bereiken. De bemanning aan boord kan door middel van rook- of andere signalen direkt melden dat er iets loos is.
Als het schip snel is verankerd, is het niet ver van de plaats van het ongeval. De verankerde cat met klapperende zeilen is zelf een duidelijk signaal en geeft een goed beginpunt aan voor een zoekactie.
Als de drenkeling het schip niet zwemmend kan bereiken, ontsteekt hij een rookpotje of stelt hij de SARBE in werking. Daarna trekt hij zijn benen op en drukt die samen met de armen stijf tegen het lichaam. De handen grijpen in elkaar, zij klemmen de benen vast. Dit is de HELP-houding (Heat Escape Lessening Posture). Het lijkt veel op de houding van een foetus in de baarmoeder, zij voorkomt veel warmteverlies. De meeste drenkelingen op de Noordzee komen om door onderkoeling. In HELP-houding houdt een drenkeling het twee tot drie maal langer uit in het water dan wanneer die blijft spartelen.
Zodra er een boot in de buurt is, aandacht trekken door een handstakellicht te ontsteken, of een busje met kleurstof open trekken.
Wat kunnen we op de club doen?
Voor een langdurig plezierig uitleven van onze maritime driften zijn we afhankelijk van goed georganiseerde veiligheidsprocedures. De mentaliteit is bepalend of ze inderdaad worden uitgevoerd. Die is voor verbetering vatbaar, maar ook aan de uitrusting mankeert het een en ander.
De walschipper. Het is iemand die vroeg aanwezig is op de vereniging. Hij belt Kustwacht voor het weerbericht en andere relevante informatie. Dit wordt op een schoolbord in de kantine geschreven. Hij of zij houdt bij wie er varen, wat de bestemming is en of zij terugkomen. Zo is altijd duidelijk wie weg zijn en wie niet. Dit kan de dienstdoende barman/vrouw doen, maar ook een ‘uitgezeild’ lid. Wie het water op gaat moet dat WEL melden, net als de terugkomst. Anders werkt het niet. Marifoon. Zowel in de kantine als op de reddingboot dient een marifoon te zijn. Zeker bij knobbelig water, als het zicht vanaf de boot door golven wordt belemmerd, kan zij vanaf een hoog punt aanwijzingen krijgen. In geval van nood kan de reddingbootboot ook direct kontakt opnemen met de vuurtoren, de kustwacht of andere reddingboten. Er kan veel efficiënter worden gezocht, vanaf het water kan adequate hulp worden geregeld. De enorme tijdwinst die hierdoor ontstaat kan levens redden.
Buiten het vaargebied Buiten het vaargebied is het verstandig dieper vaarwater op te zoeken, bij voorkeur veel door jachten gebruikte routes. Hier is de zee rustiger, de wind stabieler en obstakels zijn goed aangegeven. Sla je hier om, dan kost dit niet meteen de mast. De zeiler wordt afhankelijk van hulp door andere verenigingen, reddingsbrigades, Kustwacht of KNRM. Hij dient zich beter te ori‘nteren op de vaarcondities dan normaal.
Alleen nieuwe zeekaarten zijn bruikbaar. In het waddengebied en de Scheldemonding wijzigt de zee de geografie wanneer het háár blieft. Dat doet ze vaak en dikwijls grondig, de kaarten 1811 en 1812 zijn al verouderd voordat de drukinkt droog is. De wijzigingen staan wekelijks in Berichten aan zeevarenden en op Teletekst pagina 724. Komt men voor het eerst in een gebied, of na lange tijd, dan is het noodzakelijk de route vooraf te bespreken met iemand die ter plaatse goed bekend is. Vuurtorenwachter of havenmeester zijn hiervoor geschikte personen. Zeker bij de zeegaten is dit van levensbelang. Helaas wordt dit door de overheid niet onderkend.
Rijkswaterstaat is aan het bezuinigen, in Haags jargon: concentreren op kerntaken. Haagse ambtenaren verwijderen lanzaam de vuurtorenwachters, opdat zij zelf op hun kantoorkrukken kunnen blijven zitten. De zeevarende is nu niet meer zeker wanneer welke toren bemand is en welke niet. In het laatste geval wordt bij een calamiteit telefonisch een werkstudent, halve WAOÕer of andere kreukel naar boven gestuurd. Rijkswaterstaat vindt dat de veiligheid voldoende is gegarandeerd door de zee vanuit IJmuiden met een peperduur radar te bewaken. De noodberichten komen toch via marifoonkanaal 16 en GMDSS binnen.
Het is zeer twijfelachtig of een catamaran op het radar wordt gezien. Als die is omgeslagen wordt ze zeker niet gezien. Vuurpijlen en rook worden ook niet waargenomen. Waarom zou je als ambtenaar rekening houden met de recreërende belastingbetaler? Die mag alleen het perperdure elektronische speelgoed financieren en moet verder niet zeuren.
Optische noodsignalen zijn dus alleen nog geschikt om de aandacht van passerende schepen te trekken. De brandingzeiler is hiermee in hoge mate aan het toeval overgeleverd, en toeval werkt bij een ongeval niet mee. Het SARBE of een portable marifoon zijn daarom de meest aangewezen middelen om je noodruft kenbaar te maken. In sommige landen zijn kleine draagbare marifoons verplicht op open boten. Navico en Icom maken prachtige kleine marifoons, waterdicht, heel bruikbaar voor ons. Een certificaat is noodzakelijk…. Zo heb je ’s winters ook wat te doen.